Verbinden en verbeteren 02

Verbinden en verbeteren 02

Deze printvriendelijke versie bevat niet de volledige inhoud van het online magazine, maar alleen de teksten en een beperkte selectie foto´s. Het hele online magazine met alle foto´s, video´s en multimedia kan worden bekeken op:
https://magazines.overheidvannu.nl/verbindenenverbeteren/2021/07

Nog een tip voor het geval u het magazine wil printen: Heeft u een Windows-computer en bekijkt u het magazine met het programma Chrome? Dan adviseren we u voor het afdrukken alleen gebruik te maken van het zogenoemde dialoogvenster (Ctrl+P).

Dit artikel hoort bij: Verbinden en verbeteren 02

Voorwoord

Beste lezer,

Samenwerken – dat doen we allemaal bij de overheid. En vaak staat dan ‘de opgave centraal’. Veel van die opgaven, zoals het tegengaan van klimaatverandering, de aanpak van het woningtekort en ook zaken als de inkoop van zorg en ondersteuning, gebeuren al snel op regionale schaal.

Dat is niet nieuw, maar het aantal samenwerkingsverbanden neemt toe. Dat betekent onder andere dat bestuurders aan veel tafels moeten aanschuiven en dat het voor volksvertegenwoordigers soms knap lastig is om hun controlerende taak uit te voeren. En wat te denken van de burgers die eigen initiatieven ontplooien? En de jongeren die willen meedoen in regionale samenwerkingen?

Met de toename van het aantal regionale samenwerkingsvormen neemt ook het aantal onderzoeken en adviesrapporten over dit onderwerp toe. Vanuit Overheid van Nu doen we graag nog een duit in het zakje. Zonder advies, maar wel door te laten zien hoe het nou gaat in de praktijk. Welke vragen moet je (telkens weer) stellen om jouw programma tot een succes te maken? Hoe steken die samenwerkingsverbanden eigenlijk in elkaar? En welke strekken tot voorbeeld?  

We zijn net bezige bijen in al die samenwerkingsverbanden. En veel is nog niet goed geregeld. Maar, we vliegen wel!

Veel leesplezier,


Redactie van Overheid van Nu

Dit artikel hoort bij: Verbinden en verbeteren 02

‘Rijk moet samenwerking in regio stroomlijnen’

Bestuurlijk gezien knelt het in veel regionale samenwerkingsverbanden, vindt Caspar van den Berg, hoogleraar Bestuurskunde. ‘Er is veel energie en er gebeurt veel goeds. Maar informele bestuurslagen missen een goede democratische verankering en provincies staan soms nodeloos buitenspel. Het beoogde droomland dreigt af te glijden naar een bestuurlijk niemandsland.’

Regionale samenwerkingsverbanden - Caspar van den Berg, hoogleraar Bestuurskunde aan de Campus Fryslân van RUG, en lid van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB), heeft er de laatste tijd vaker zijn intellectuele tanden in gezet. Als essayist en als ROB-lid stelt Van den Berg kritische vragen over de democratische legitimiteit en ook de effectiviteit van veel regionale samenwerkingen.  

Maar laten we positief beginnen: wat is wat u betreft een voorbeeld van geslaagde regionale samenwerking?

‘Dan moet ik denken aan de regionale samenwerking bij het opzetten en uitvoeren van regio deals, bijvoorbeeld in Noordoost Brabant, de Achterhoek en Zuid- en Oost-Drenthe. Een ander goed voorbeeld van samenwerking met en in de regio is Ruimte voor de rivier, een breed interbestuurlijk programma van 39 maatregelen in het ruimtelijk domein, dat liep tussen 2006 tot 2019.’ 

‘Wat daar heel goed ging, was de koppeling tussen de doelstellingen ten aanzien van waterveiligheid en die van ruimtelijke kwaliteit. De hoofddoelstelling was: betere waterberging en afvoer om overstromingen te voorkomen. En die werd gekoppeld aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het gebied waar je ingrepen in het landschap doet. 
Ook lag in Ruimte voor de rivier een heel duidelijke focus op leren en kennisontwikkeling - inhoudelijk en qua proces. En de samenwerking met en inbreng van inwoners ging heel goed. Iedereen was overtuigd van de urgentie van het programma.’ 

‘Er werd dus goed nagedacht over, en rekening gehouden met, de zorgen en noden van het gebied waar werd ingegrepen. Vertaald naar nu - denk aan de energietransitie of klimaatadaptatie - liggen die noden niet alleen op het ruimtelijke vlak, maar ook op sociaal of voorzieningenvlak. Zo kun je zorgen dat het gebied als geheel uiteindelijk beter af is dan in de situatie daarvoor. En zo ontstaat er ook wederkerigheid tussen de grootstedelijke en de landelijke gebieden in Nederland.’

‘We staan nu weer aan de vooravond van grote ruimtelijke ingrepen. Nederland gaat de komende jaren op de schop. Dus, laten we leren van de procesmatige infrastructuur die er al ligt.’

Maar goed, zo gebeurt het in regel dus niet, volgens u?

‘Nee, ik zie twee grote problemen. De democratische legitimiteit van veel regionale samenwerkingen. En de wildgroei aan afzonderlijke samenwerkingsverbanden. De bedoeling is vaak om de opgave centraal te zetten, en dat moet ook. Maar zolang elk ministerie nog zijn eigen regionale samenwerkingen kan optuigen om zijn beleid uit te voeren, liggen versnippering en bestuurlijke chaos op de loer. De kunst is om opgave-gedreven te werken, maar dan zonder de wirwar van sectorspecifieke structuren.’ 

‘Momenteel neemt de gemiddelde gemeente deel aan 33 regionale verbanden, zeg maar vergadertafels. Zo’n 20 procent van het gemeentelijke budget wordt aan die tafels besteed. Wethouders en gemeenteambtenaren spoeden zich van het ene regio-overleg naar het andere en in veel gevallen zitten er aan elke tafel weer net andere partners, waardoor integraal beleid voeren lastig is.’ 

‘Gemeenteraden hebben het gevoel dat ze op afstand worden gehouden en voelen zich voor voldongen feiten gesteld. En bestuurders komt het in zekere zin wel goed uit. Want zo hebben ze weinig last van de controlerende organen en “dan kunnen we tenminste meters maken”.’

En we zouden al een prima schaal voor regionaal samenwerken hebben: de provincie?

‘Ja, voor veel delen van het land, gaat dat op. Het is jammer dat van de provincies de laatste 25 jaar het beeld gegroeid is dat je er weinig aan hebt en nog minder van kunt verwachten. “Leg het vooral niet bij de provincies neer” – die sfeer is ontstaan. Provincies stellen zich vaak ook op als een soort Barbapappa: daar waar de ruimte ontstaat, glijden zij erin, daar waar die ruimte er niet is, maken ze zichzelf kleiner. Dat is een dienstbare, best nobel te noemen houding. Maar andere partijen stellen zich assertiever op en zo zijn de provincies vaak over het hoofd gezien bij recente discussies over taaktoedeling.’ 

Dat is een gemiste kans omdat de provincies bestuurlijk gezien heel goed ingericht zijn. Zie de jeugdzorg, waarover de grote steden graag zélf wilden gaan, maar die in de meeste delen van het land goed verliep via de provincies. Los van de grote financiële tekorten die gemeenten nu treffen, die door een veel te rooskleurig ingeschatte efficiencyslag kwamen, is ook de toegang tot de jeugdzorg en de democratische aansturing ervan bepaald niet verbeterd.’ 

Wat is de oorzaak van dat negatieve beeld? 

‘Dat komt voor een groot deel door de ingewikkelde verhouding tussen de provincie en de grote steden in de Randstadprovincies. In die delen van het land hebben de grote gemeenten een dominantere en autonomere positie in relatie tot de provincie. Maar dat zijn maar drie van de twaalf provincies, en zelfs die provincies kennen aanzienlijke minder verstedelijkte gebieden waar de provincies een relevante rol te spelen heeft.' 

'In Friesland, Groningen, Drenthe, Flevoland en Zeeland, waar regioschaal en provincie samenvallen, werkt de provincie – en daarmee regionale samenwerking – prima. Echter, de dynamiek van de Randstedelijke gebieden is vaak het meest bepalend voor de blik vanuit Den Haag op het binnenlands bestuur.’ 

En nu? Nog een – regionale – bestuurslaag erbij? Of gemeenten en provincies vervangen door regiobesturen? 

‘Dat laatste zou in theorie een verleidelijke gedachte kunnen zijn – dat eerste zeker niet. Dat zou veel te veel bestuurlijke drukte creëren. Ik denk dat dit gewoon niet het moment is voor bestuurlijke hervormingen. De opgaven wachten niet. We moeten nu handelen en moeten dat dan maar doen binnen de bestaande kaders.’

En wat stelt u dan voor?

‘Het zou goed zijn als het ministerie van BZK de strikte, uniforme benadering van taaktoedeling zoals Thorbecke die voorstond, een beetje loslaat en meer differentiatie tussen verschillende typen gebieden toestaat. Dus, bepaalde taken kunnen in het ene gebied bij de provincie liggen, terwijl in een ander gebied een regionale samenwerking of een gemeente als uitvoerder gekozen wordt. Experimenteren met zo’n gedifferentieerde aanpak is binnen BZK inmiddels ook geen taboe meer.’ 

‘Regio’s moeten dan de ruimte krijgen om zelf te bepalen wie welke taak of maatschappelijke opgave uitvoert. Decentrale overheden formuleren dan samen met maatschappelijke instellingen, bedrijfsleven en inwoners hun eigen regionale doelstellingen over regionale opgaven. Zo houd je rekening met regionale verscheidenheid en regionale ecosystemen.’ 

‘Zo zorg je dat de arena waar besloten wordt over beleid en geld, dezelfde is als waar volksvertegenwoordiging en controle plaatsvinden. Anders gezegd: ‘politics & policy’ (beleid) moeten we meer bij elkaar brengen. Dat is nu in de regio niet het geval. We stemmen in de gemeente, maar onze lokale volksvertegenwoordigers staan op afstand van waar steeds meer wordt besloten.’
   
‘Maar die bestuurlijke ruimte voor de regio’s moet niet onbegrensd zijn. De minister van BZK moet sterker zijn stelselverantwoordelijkheid nemen en die regionale samenwerkingen wel in zekere mate coördineren en stroomlijnen. Daar worden de regio’s beter van, en zo komen we weg uit het bestuurlijke niemandsland.’

Dit artikel hoort bij: Verbinden en verbeteren 02

Regionaal samenwerken – zo steekt dat in elkaar

Rijkskantoor de Knoop

Regionale samenwerking is – in het bestuurlijke domein- een van de belangrijkste onderwerpen van deze tijd. Waarbij al snel termen als ‘opgave centraal’, ‘bovenlokale uitstraling’ en ‘maatwerk’ vallen. En waarbij die samenwerking as such altijd tussen overheid, markt en/of samenleving vormgegeven wordt: in de zogenaamde Triple Helix - vaak ondersteund door inzichten uit het wetenschappelijk veld (kennisinstellingen). Hoe zitten zulke samenwerkingen eigenlijk in elkaar? Wie met wie, waar, hoe en waartoe? We schetsen drie perspectieven aan de hand van drie voorbeelden.

Regionale samenwerking kwam pas écht op de maatschappelijke agenda dankzij Brainport Eindhoven - misschien wel hét voorbeeld van een geslaagde Triple Helix-samenwerking. Eind jaren ‘90 gestart om de economie in en en rond Eindhoven aan te jagen, nadat grote industrieconglomeraten als Philips en DAF in diezelfde jaren aan een enorme reorganisatieslag waren begonnen.

Philips verhuisde haar hoofdkantoor naar Amsterdam; DAF-trucks ging failliet. In de keten veroorzaakte het een kettingreactie van faillissementen en sterk teruglopende omzetten van honderden midden- en kleinbedrijven. Ongeveer 25 procent van alle industriële banen stond op de tocht, met als gevolg dat duizenden mensen op straat kwamen te staan. 

Uiteindelijk werd deze crisis – in jargon – een kans: samenwerken moest wel, want alleen zo was de crisis te bestrijden. Inmiddels is Brainport een breed uitgemeten succesverhaal. Ais samenwerkingsverband met 21 gemeenten, waarvan twee steden (Eindhoven en Helmond), dat fungeert als een ecosysteem, met bijbehorend, vertakt netwerk van onderzoek & ontwikkeling. Waarvan een brede kring van makers en toeleveranciers profiteert.

Inmiddels heeft regionale samenwerking tussen overheden een aardige vlucht genomen, zoals Klok, Denters & Boogers (2018) laten zien: ‘In 2015 waren Nederlandse gemeenten betrokken bij 779 van dergelijke IMC's [intermunicipal cooperations] (Ministerie van BZK 2017, 87). Op basis van de meest recente begrotingsgegevens die in 2013 beschikbaar waren, gaven Nederlandse gemeenten gemiddeld ongeveer 16 procent van hun uitgaven uit via dergelijke intercommunales (ministerie 
BZK 2017, 87). De belangrijkste gebieden waarop samenwerking plaatsvindt, zijn ruimtelijke ordening, milieubeleid, sociaal beleid en zorg, werkgelegenheid, beheer en administratie, en cultuur, sport en onderwijs (Ministerie BZK 2017, 88). 

In dit recente adviesrapport geeft de ROB aan dat het percentage dat gemeenten uitgeven aan intercommunales in 2018 was opgelopen tot 20 procent.

Regionaal samenwerken staat dus hoog op de prioriteitenlijst van overheden - samenwerking tussen overheden, tenminste. Samenwerken met de markt en/of samenleving is al heel wat lastiger. Alle reden om eens in te zoomen op een samenwerking in de regio Utrecht.

De Knoopkazerne als impuls voor de stad en regio Utrecht

Zowel voor de regio als voor de stad Utrecht geldt dat er volop kansen liggen: de regio kent een diverse economie, een gemiddeld genomen jonge bevolking, en biedt toegang tot een breed cluster van kennisinstellingen. Al met al volop kansen voor innovatie. Vooral op het gebied van digitalisering - in het bijzonder voor IT-bedrijven - is er regionaal veel te winnen. Tegelijkertijd is diezelfde regionale economie kwetsbaar. Vooral door het grote aandeel kennisintensieve diensten met een administratief karakter. Daar zal de volgende digitaliseringsgolf nog hogere eisen stellen aan de beroepsbevolking.

Om die redenen is de transformatie van het oude Defensieterrein ‘de Knoopkazerne’, dat tegen het centrum van de stad aanligt, een majeure impuls voor stad en regio. Waarbij de verschillende overheidslagen ieder – in samenhang – hun eigen rol ‘pakken.’

De transformatie past in een brede gebiedsontwikkeling van de stad Utrecht. Waarbij de Rijksgebouwendienst het voortouw heeft genomen, door de bestaande Knoopkazerne te transformeren tot een modern rijkskantoor. Waarbij de gemeente een fietsenstalling voor 3500 fietsen aan de voet van de nieuwe Rabobrug aanlegt. Waarbij NS en andere ontwikkelaars kantoren in de zone tussen het nieuwe busstation en het rijkskantoor ontwikkelen. Waarmee de basis is gelegd voor een aanpak van de Croeselaan, gecombineerd met woningbouw.

Samenwerken vanuit overheidsperspectief

Met de transformatie van de Knoopkazerne draagt de Rijksgebouwendienst bij aan een aantal maatschappelijke doelen. Bijvoorbeeld in functioneel opzicht. Een samenhangende gebiedsontwikkeling is lastig te realiseren. Maar door te investeren in het creëren van een aantrekkelijke werkplek (een modern rijkskantoor), maakt de overheid het voor andere partijen aantrekkelijk om ook te investeren.

Ook het vol inzetten op duurzaamheid helpt (zowel in energiegebruik, materiaal als flexibiliteit voor toekomstig gebruik). En dan de aanbestedingsvorm: er is gekozen voor een DBFMO-contract – een publiek-private samenwerking, waarbij Ballast Nedam en Strukton verantwoordelijk zijn voor de bouw, en R-Creators verantwoordelijk is voor het ontwerp, de financiering en het (facilitair) onderhoud van het gebouw. Voor het daadwerkelijke facilitaire werk is Facilocom Bedrijfsdienst verantwoordelijk.

Zo hebben de ontwerpers, ontwikkelaars, bouwers en service-leveranciers allen een lange termijnbelang in het gebied. Samen leveren ze zo ‘maatschappelijke waarde'. Meer informatie over de Knoopkazerne vind je op de website van het Rijksvastgoedbedrijf.

Het brede zorgdomein kan altijd op maatschappelijke aandacht kan rekenen. Nederland vergrijst en dankzij steeds betere behandelingen stijgt onze gemiddelde levensverwachting. Dat leidt ertoe dat volgens het RIVM onze uitgaven aan de gezondheidszorg in 2040 ten opzichte van 2015 zijn verdubbeld. Van alle zorgsectoren stijgen de uitgaven aan de ouderenzorg het snelst. Om deze kosten tot op zekere hoogte te beteugelen, is ‘marktwerking’ een van de recepten.

ZorgHub als impuls voor de regio in het sociaal domein

In dat brede zorgdomein speelt, behalve kostenbeheersing, bijvoorbeeld ook de arbeidsmarkt een rol. In 2022 wordt een tekort van 2.610 medewerkers verwacht in de regio Delft (ongeveer 5% van de totale formatie in de regio, (ZorgZijn Werkt, 2019). Zorgprofessionals ervaren een hoge werkdruk. Bovendien is het lastig om goed, nieuw personeel te werven.

Ook vrijwilligers in de zorg zijn niet altijd makkelijk te vinden, waardoor de continuïteit van aanvullende diensten in gevaar komt. Mantelzorgers ervaren ook vaak een (te) grote druk van alle taken die op hen terechtkomen. Aan de andere kant is er in de regio een aantal uitkeringsgerechtigden, dat juist op zoek is naar een baan.

ZorgHub verbindt beide perspectieven slim. Aan de ene kant biedt ZorgHub zorgabonnementen aan voor ondersteunende taken, zoals (klus)hulp in huis of tuin, ondersteuning bij technologie, vervoer van en naar (zorg)afspraken en gezelschapsactiviteiten zoals wandelen. Aan de andere kant creëert ZorgHub nieuwe banen voor uitkeringsgerechtigden. Zo verbindt Zorghub verschillende maatschappelijke uitdagingen in de regio Delft met elkaar. 

Samenwerken vanuit het perspectief van de markt

Allereerst fungeert ZorgHub als een inkoopcentrale, met als doel om in die gezamenlijkheid inkoopvoordelen te bedingen. Tegelijkertijd denkt ZorgHub, met behulp van vroegsignalering van de (aanvullende) zorgbehoefte of professionele hulp, te kunnen zorgen dat mensen langer thuis kunnen wonen. Dat verlaagt de druk op verzorgingstehuizen. Door tijdig in te grijpen, zijn bovendien duurdere behandelingen onnodig, waardoor zorgkosten worden bespaard.     
       
Tot slot, denkt ZorgHub door het bieden van ondersteunende taken ook bijvoorbeeld eenzaamheid (zowel onder cliënten als onder medewerkers) te bestrijden, waarmee eveneens zorgkosten worden bespaard. Meer informatie over de ZorgHub vind je op de website Werkse.nl.  

Als íets Nederland bezighoudt, dan is dat wellicht de energietransitie. Wat ooit vooral een technische transitie leek (waar plaatsen we windmolens en zonnevelden?), is steeds meer een sociale transitie. Waarbij vragen spelen of lusten en lasten nog wel in balans zijn. Waarbij idealen (op weg naar klimaatneutraal) en zorgen (hoe staat het met de geluidsoverlast van een windmolen?) hand in hand kunnen gaan. Waarin zowel collectiviteit als eigen belang te vinden is. Een energiecoöperatie verbindt dat collectieve belang aan het eigen belang door leden te laten meedelen in de winsten van het produceren van duurzame energie.

Coöperatie Rijnland Energie als impuls vanuit de samenleving (en markt)

De coöperatie Rijnland Energie stelt zich ten doel om méér duurzame energie in de regio Holland Rijnland op te wekken. Zodat niemand afhankelijk hoeft te zijn van fossiele bronnen. In dat opzicht is het logisch dat meer windmolens en meer zonnepanelen geplaatst worden. Collectieve, regionale wind- en zonneprojecten zijn de meest duurzame, betaalbare en realistische manier om CO2-uitstoot te verminderen.

De leden van de coöperatie, die bestaat uit een optelsom van lokale coöperaties, zetten zich samen in voor een duurzame regio door wind- en zonprojecten te realiseren. Dat is hard nodig. Wind en zon worden nog lang niet optimaal benut: maar 10 % van de daken wordt gebruikt voor zonnepanelen.

De coöperatie werkt actief samen met een aantal marktpartijen. Zo neemt de coöperatie samen met marktpartij Prodeon bestaande windmolens langs de A4 bij Zoeterwoude over, ‘De Watergeuzen‘. Dat worden de eerste coöperatieve molens in de regio. Ook werkt de coöperatie aan het plaatsen van grote hoeveelheden zonnepanelen op daken van agrariërs, bedrijven en appartementsgebouwen.  

Samenwerken vanuit het perspectief van de samenleving

In de ogen van de coöperatie is het voor het welslagen van de energietransitie broodnodig om omwonenden zeggenschap te geven over de energiebronnen in de buurt. Sterker nog: het draagvlak voor projecten neemt toe, als inwoners zelf over het opwekken van duurzame energie kunnen meebeslissen. En het helpt bovendien als diezelfde omwonenden ook profiteren van de opbrengsten van de energiebronnen. Dus is het logisch dat een deel van de winst uit de opgewekte energie moet terugvloeien naar de lokale of regionale gemeenschap. 

Samenwerken is in het ogen van deze coöperatie vanzelfsprekend: ‘Samenwerken in onze regio was dan ook een logische keuze.’ Dat zit dan ook in het DNA van de regio, zo stelt de coöperatie vast: Door Eendrachtig Samenwerken Profiteren Allen Regelmatig (De Spar) was al 90 jaar geleden het samenwerkingsmotto in de regio. Kortom: energiecoöperaties zijn, door het aangaan van slimme samenwerkingen, burgerkracht en inkoopvoordeel, in staat om de energietransitie te versnellen door samen te werken in de regio. 

Deelnemers

Allereerst: de inwoners in het gebied, die verenigd zijn in een aantal lokale coöperaties. Dat zijn achtereenvolgens Energiek Alphen aan den Rijn, Energiek Leiden, Gebiedscoöperatie Nieuwkoop, Energiek Poelgeest, Coöperatie LEOO Oegstgeest, Coöperatie Groener Zoeterwoude en Rijnland Wind. Deze coöperaties werken samen met IXZon, specialist op het gebied van grootschalige zonnevelden, Prodeon, specialist in windmolens en biogasinstallaties en Eneco Wind bv, specialist in elektriciteit uit windenergie.

Dühr, S. (2010). Regional development and regional policy in the Netherlands: are there peripheral regions? Raumforschung und Raumordnung, 67(4), 300-307.

Regionaal samenwerken Leren van praktijken, SER (2017) https://www.ser.nl/-/media/ser/downloads/adviezen/2017/regionaal-samenwerken.pdf

Klok, P., Denters, B., Boogers, M., & Sanders, M. (2018). Intermunicipal Cooperation in the Netherlands: The Costs and the Effectiveness of Polycentric Regional Governance. Public Administration Review, 78(4), 527-536.

Dit artikel hoort bij: Verbinden en verbeteren 02

Dan moet je echt eens kijken bij….veiligheidsregio Drenthe

Welke regionale samenwerking schiet je te binnen als jou wordt gevraagd naar een geslaagd voorbeeld? Die vraag stelden we aan een directeur, watergraaf en burgemeester.

Anno Wietze Hiemstra is als burgemeester van Aa en Hunze actief in vele vormen van regionale samenwerking. Meestal als voorzitter of lid van het bestuur. ‘We handelen nu nog steeds als één eenheid.’

Wat is voor u een voorbeeld van een geslaagde regionale samenwerking en hoe heeft u het leren kennen?

‘In de coronacrisis hebben we nauw samengewerkt met alle Drentse gemeenten en de provincie Drenthe. Dat is een goed voorbeeld van geslaagde regionale samenwerking. Bestuurlijk hebben we veel afspraken gemaakt, bijvoorbeeld over ondersteuning aan bedrijven en wel of geen terrassen. Zo konden we in Drenthe eenduidig handelen.’

‘Daarnaast heeft de veiligheidsregio Drenthe een belangrijke coördinerende rol gekregen. De bevoegdheden bleven daarbij zoveel mogelijk bij de gemeenten, maar we hebben wel de ambtelijke capaciteit gebundeld. Vanuit verschillende gemeenten zijn mensen vrijgemaakt en in één team geplaatst. Dat team stond dan weer tot ieders beschikking.’

Wat maakt deze samenwerking bijzonder en geslaagd?

‘De urgentie was bijzonder. De noodzaak die we allemaal voelden om gezamenlijk op te trekken. Het is geslaagd, omdat we allemaal de noodzaak voelden om als eenheid te handelen. In het begin was het “verplicht”, maar toen de bevoegdheden weer lokaal kwamen te liggen zijn we hier toch mee door gegaan. En dat doen we nog steeds.’

Wat kunnen andere regionale samenwerkingsverbanden hiervan opsteken?

‘Tja, in deze samenwerking werd 1+1=3 gevoeld. Dat is lang niet het geval bij alle samenwerkingsverbanden. Bij deze samenwerking rond corona was de meerwaarde het commitment en de inzet van alle deelnemers. De les is misschien wel dat die mate van solidariteit cruciaal is. Daar moet je aan het begin van een samenwerking echt naar op zoek: is er genoeg meerwaarde van de samenwerking, waar zit die en hoe gaan we elkaar helpen tijdens de samenwerking?’

Dit artikel hoort bij: Verbinden en verbeteren 02

'Ze dachten: wat moeten we met zo’n stads vrouwtje?’

‘Burgers en boeren die samen het initiatief nemen - dat is de sleutel tot ons succes’, zegt Lenneke Büller, projectleider gebiedsontwikkeling in het Friese veenweidegebied Aldeboarn - De Deelen. Het integrale gebiedsplan dat nu wordt gemaakt, moet zorgen voor minder bodemdaling en CO2-uitstoot. En voor een sterkere economische, ecologische en cultuurhistorische waarde van het gebied. ‘Tot nu toe gaat het goed, maar je moet zorgen dat je niet vermalen wordt door de overheid en de lol verliest.’ 

Lenneke Büller: ‘Ik had behoefte aan meer vrijheid, meer ruimte om me heen. Zo kwam ik, vanuit Amsterdam, in Opsterland in Friesland terecht. Wat me opviel was dat de kwaliteit van het landschap als vanzelfsprekend werd beschouwd – men had er weinig zorg voor. In de ad hoc plannen voor de regionale economie zat geen samenhang. Er was geen visie op het landschap als geheel. Als dat er allemaal niet is, dan kan zo’n landschap zomaar kapotgaan en verdwijnen.’ 

Büller werkte bij een Amsterdams bureau voor stedenbouw en architectuur – dat op zeker moment een studie kon doen naar gebiedsontwikkeling. Op haar verzoek werd de gemeente Opsterland het studiegebied. En zo kwam Büller in contact met een groep burgers die zich inzette voor behoud en verbetering van de kwaliteiten van het beekdal Koningsdiep. 

Slagkracht 

De studie maakte duidelijk dat het Koningsdiep het historische fundament vormde van de ontwikkeling van Opsterland. En dat opnieuw kon zijn voor een toekomstige gebiedsontwikkeling, waarin - naast economie - ook ecologie en landschap een belangrijke rol konden spelen. In 2012 richtte het groepje bevlogen burgers dat Büller had leren kennen, de stichting Beekdallandschap Koningsdiep | de Nije Boarn op. 

Twee jaar later besloten Büller en haar man zich definitief te vestigen op de Ulesprong bij Tijnje. Ze sloot zich aan bij de stichting. Büller: ‘Het was een club van tien heren. Met veel ambitie, maar weinig slagkracht. “Dat kan mijn inbreng zijn”, heb ik toen gezegd. “Maar wel onder de voorwaarde dat als we subsidies binnenhalen, daarvan voor mij iets overblijft. Zo is het gelukt om in Friesland ook mijn brood te verdienen.’

Büller is nu projectleider gebiedsontwikkeling Aldeboarn - De Deelen en maakt deel uit van het ontwerpteam dat werkt aan integrale oplossingen voor dit Friese veenweidegebied. 

Veenweidevisie

Even zes jaar terug. De provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân nemen de Veenweidevisie aan. Daarin staat dat de bodemdaling in Friesland moet worden tegengegaan. De overheden geven aan dat ze graag initiatieven van onderop omarmen.

Büller: ‘Toen zijn wij als Stichting Beekdallandschap Koningsdiep | de Nije Boarn naar Gebiedscoöperatie It Lege Midden (‘Lege’ betekent ‘Lage’ in het Fries, red.) gegaan – een collectief met 220 leden dat zich richt op agrarisch natuurbeheer. Ons voorstel: laten we samen aan de provincie vragen of we de uitvoering van de veenweideopgave in Aldeboarn – De Deelen zelf ter hand mogen nemen. En zo geschiedde.’ 

‘Nu ontwikkelen we, samen met provincie, waterschap en andere belanghebbenden in de streek, een breed gedragen toekomstperspectief voor Aldeboarn - De Deelen – een gebied van vijfduizend hectare. Vierduizend hectare is landbouwgrond met hoofdzakelijk melkveehouderij, duizend hectare is natuur, met Natura 2000-gebied De Deelen.’ 

Van onderop

Anno 2021 is Aldeboarn - De Deelen in het Friese Veenweideprogramma 2021-2030 aangewezen als ontwikkelgebied. Het gebiedsproces in Aldeboarn - De Deelen is het verst, zegt Büller. 

‘Waarom? Omdat wij niet met een overheidsbril naar de thematiek kijken. Wij zijn een initiatief ‘van onderop’, gestart door burgers én boeren. Dat is een kardinaal verschil met veel ontwikkelprojecten die vertrekken vanuit de overheid en waarbij burgers en boeren dan in een later stadium mogen aanschuiven.’

‘We zijn meteen met de boeren in het gebied aan tafel gegaan. Wat ook helpt, is dat de voorzitter van onze stichting directeur is geweest bij de Dienst Landelijk Gebied (DLG), de voormalige inrichtingsdienst van de rijksoverheid – hij kent de ambtelijke en bestuurlijke wereld van gebiedsontwikkeling. Mijn rol is om groter en vooral vooruit te denken. Ik ben altijd bezig met de vraag: wat hebben we nodig om dit proces tot een succes te maken?’ 

Perspectieven bij elkaar

Dat ging waarschijnlijk niet vanzelf? Büller: ‘Nee, natuurlijk niet. De boeren zagen me aankomen. Die dachten in eerste instantie: wat moeten we met zo’n stads vrouwtje? En ik had zoiets van: wat doen jullie moeilijk? Het is toch duidelijk dat het zo niet door kan gaan? Maar ik zag al snel dat hun vragen en kritische houding meestal terecht waren. En zij zagen dat onze inbreng hielp om het juiste gesprek aan de juiste tafels te voeren.’  

Vaak, zegt Büller, leggen de boeren de vinger op de zere plek. Met het verhogen van het slootwaterpeil verhoog je het grondwaterpeil. Maar met die maatregel alleen kom je er niet. Dichtbij de sloot stijgt het grondwaterpeil inderdaad. Maar midden in het perceel zakt het nog net zo hard uit. Dat laten metingen ook zien. 

En daarbij: voor een deel van de boeren betekent peilverhoging verlies aan inkomen en vermogen. Büller: ‘Dat betekent dat je serieus moet kijken naar compensatie voor de schade die boeren lijden. De vraag is telkens: hoe breng je het klimaatperspectief, het landbouwperspectief en het ecologische en landschappelijke perspectief het beste bij elkaar?’ 

Inrichtingsschetsen

De stappen die de burgerstichting en het boerencollectief sinds 2016 hebben gezet, zijn succesvol. Met name dankzij Büller is er tot nu toe 16,5 miljoen euro aan subsidie vergaard. 3,15 miljoen uit de klimaatenvelop, 7 miljoen aan Impulsgelden, 5 miljoen uit het IBP-Vitaal Platteland en 1,4 miljoen euro uit de Regiodeal Natuurinclusieve Landbouw. Dat geld is onder meer bedoeld om gronden af te waarderen en aan te kopen als ruil- en compensatiegrond. Daarnaast zijn de gelden bedoeld om het gebied opnieuw in te richten en de natuur- en waterkwaliteit te versterken.  

Büller: ‘We zijn nu bezig met inrichtingsschetsen voor Aldeboarn – De Deelen Zuid. Hoe concreter het wordt, des te complexer.’ 
En ook: meer geformaliseerd. De schetsen worden gemaakt door een ontwerpteam met daarin: Büller, de projectleider vanuit de provincie, het waterschap, afgevaardigden van boeren uit het gebied, ecologen van onder meer Staatsbosbeheer en twee landschapshistorici.

En dan is er nog inbreng vanuit drie werkgroepen: recreatie & toerisme, rode ontwikkelingen (bouw) en energietransitie. De inrichtingsschetsen moeten uiteindelijk leiden tot een gebiedsplan voor Aldeboarn- De Deelen, dat in de loop van 2022 klaar moet zijn. 
Het proces wordt overzien door een zeer breed samengestelde gebiedscommissie, geïnstalleerd door Gedeputeerde Staten (GS) van Friesland, die ook aan GS adviseert over de ontwikkeling en uitvoering van het gebiedsplan. 

Stempel drukken

Büller: ‘De focus van het ontwerpteam ligt op de veenweideopgave en perspectief voor de landbouw, maar neemt biodiversiteit en landschapskwaliteit nadrukkelijk mee. Ik ben heel blij met de aandacht die er in dit project is voor landschap, cultuurhistorie en ecologie. Dat geeft aan dat wij als stichting ook echt een stempel hebben kunnen drukken. Daarnaast is de inbreng van de werkgroepen heel belangrijk voor de integrale aanpak. Wij willen hier met z’n allen iets maken dat tientallen jaren meegaat.’  

Op basis van de inrichtingsschetsen van het ontwerpteam in Aldeboarn – De Deelen wordt ook het flankerend beleid ontwikkeld, vertelt ze. Dat is aanvullend beleid dat nadelige gevolgen van ander beleid moet opvangen. De werkgroep Flankerend Beleid, die in opdracht werkt van de provincie, legt verantwoording af aan de gebiedscommissie Aldeboarn – De Deelen en het Bestuurlijk Overleg Feangreide (BOF). In dat BOF zijn bestuurders en zeven landbouwpartijen vertegenwoordigd. Een klankbordgroep van boeren vormt de eerste toetssteen. 

Uiteindelijk moet deze aanpak, van gebiedsplanontwikkeling en parallel daaraan flankerend beleid, een systematiek voortbrengen die zal gelden voor het hele veenweidegebied in Friesland: 98.000 hectare. 

Dilemma’s

Büller: ‘Veenweide is maatschappelijk gezien een heel belangrijk vraagstuk. Waanzinnig interessant, ook. Want het gaat echt om een transitie. Waarin niet alleen de boeren moeten bewegen en veranderen, maar andere spelers in de keten – voedingsindustrie, banken en ook de overheden - net zo goed.’ 

Ze heeft begrip voor de positie en dilemma’s van overheden, zegt ze. ‘Wij willen subsidies die we vergaren en mogelijk ook geld van private partijen, het liefst bijeenbrengen in een gebiedsfonds. Wij willen opgaven en kansen combineren. Dus die ruimte – ook in de verantwoording – zoeken en vragen we.’ 

‘Moet het rijk dan maar alles loslaten? Nee, want we hebben vanuit het rijk ook regie nodig. Wil zoiets als een integrale aanpak slagen, dan heb je visie op een groot schaalniveau nodig en een overheid die die visie van bovenaf neerlegt, en die ook zelf meedoet en stuurt.’

Regelmolens

Slotvraag: als ze terugkijkt op de afgelopen zes jaar, waarin ze als burger te maken heeft gekregen met de overheid, wat valt haar dan op? 
Büller: ‘Onze stichting kon haar ambitie om een toekomstperspectief te maken - voor weliswaar een deel van ons gebied – pas realiseren toen de overheid zelf met een opgave zat. Daarvoor kregen we de kans niet. De urgentie ontbrak, voor de overheid.’ 

‘En, je moet blijvend je best doen om niet te worden vermalen in alle regelmolens. Tot nu toe gaat het goed, maar het is een strijd. Het gaat om wat het gebied nodig heeft. Laten we ons daarop concentreren en wat minder op alle regels. Het is al ingewikkeld genoeg.’

Dit artikel hoort bij: Verbinden en verbeteren 02

9 vragen die je móet stellen als je samenwerkt in de regio

‘Een beetje tot onze eigen verbazing hebben we na 3,5 jaar IBP Regionale Economie een soort succesvoorspeller voor interbestuurlijke samenwerking ontwikkeld’, vertelt Denis Crompvoets, adviseur in de gemeente Sittard-Geleen trots. ‘We wilden iets nalaten dat ook praktisch nut heeft’, vult Marcel de Jong van de provincie Fryslân aan. ‘Al is het ook nog volop in ontwikkeling, dus we horen graag wat mensen ervan vinden.’

We gaan 3,5 jaar terug in de tijd. Het Interbestuurlijk Programma (IBP) is getekend, en Regionale Economie is een van de tien opgaven van het IBP. ‘Ons doel was leren hoe we regionale economische ontwikkeling kunnen versnellen’, vertelt Crompvoets. Samen met Marcel de Jong en Ilana Ifrah (ministerie van Economische Zaken en Klimaat) – met wie hij in het kernteam Regionale Economie zit – praat hij Overheid van Nu bij over de opbrengst van 3,5 jaar IBP RE.

Om te leren hoe die regionale economische ontwikkeling te versnellen is, volgde het kernteam vier proeftuinen in Nederland: Venlo, Goeree-Overflakkee, Scholingsalliantie Noord-Nederland en Zuid-Limburg.

‘In deze regio’s bekeken we hoe theorieën over regionale economie praktisch toepasbaar zijn’, licht Crompvoets toe. Hij doelt dan onder andere op het Planbureau voor de Leefomgeving-rapport Stedelijke regio’s als motoren van economische groei en op het rapport Als één overheid van de studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen.

‘Een paar maanden geleden keken we met elkaar naar alle kennis die we hadden opgedaan de afgelopen jaren’, vertelt Crompvoets. ‘En toen ontstond eigenlijk als vanzelf het “Welvaart Model Canvas”. Vrij naar het in het bedrijfsleven bekende Business Model Canvas.’

Het Welvaart Model Canvas

Het Welvaart Model Canvas bestaat uit negen vragen die volgens Crompvoets, Ifrah en De Jong altijd op tafel moeten liggen bij partners die in de regio samenwerken, zowel alle betrokken overheden, als bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Hieronder per vraag een korte toelichting van het kernteam IBP Regionale Economie.

1. Hoe verbindend is de droom achter de opgave?

‘John F. Kennedy had kunnen zeggen: “Wij gaan de technologische samenleving een stap dichterbij brengen”. Maar ik vraag me af of hij daarmee net zozeer een hele samenleving zou hebben meegekregen als met de woorden die hij uiteindelijk gebruikte: “Binnen tien jaar staat de mens op de maan”’, illustreert Crompvoets. 

Dichter bij huis merkte het kernteam het belang van een verbindende droom bij bijvoorbeeld de Scholingsalliantie Noord-Nederland. Marcel de Jong: ‘We zagen dat zij heel snel een concreet, oplossingsgericht doel stelden. Zij wilden een vastgesteld aantal mensen binnen een bepaalde tijd omscholen en hadden daar regelingen voor nodig. Toen ze dit geformuleerd hadden, schoven ze aan tafel bij het ministerie van SZW. Dat zei toen: dat soort regelingen is er al. En daarmee stonden deze partijen eigenlijk van begin af aan niet samen voor dezelfde droom.’

 ‘En dat is jammer’, vindt Ifrah. ‘Want de Scholingsalliantie heeft juist een heel duidelijke verbindende droom: iedereen vindt passend werk, en geen enkele Noorderling met een omscholingsvraagstuk krijgt daarop nog nee te horen. Als ze daarmee bij SZW aan tafel waren geschoven, hadden ze een heel ander gesprek gevoerd. Dan kun je samen achter die droom gaan staan. Of misschien zelfs wel samen tot een nieuwe droom komen.’

2. Wat is de kracht van de integrale ontwikkelstrategie?

‘Deze vraag leunt sterkt op het model dat het PBL beschrijft in Stedelijke regio’s als motoren van economische groei. Daarin zie je hoe acht tandwielen allemaal ingrijpen op het grotere tandwiel van de regionale economie, dat op zijn beurt weer ingrijpt op het tandwiel van de nationale economie’, legt Crompvoets uit.

‘Het is belangrijk dat partners in een samenwerking zich realiseren: als je aan een van deze raders gaat draaien, gaan ze allemaal draaien. Houd daar rekening mee in je strategie. Want je hebt ze allemaal nodig, als je de regionale economie wilt versnellen’, weet Marcel de Jong.

‘Ik denk dat het Welvaart Model Canvas zich eigenlijk voor veel meer vormen van samenwerking leent, dan alleen die op het gebied van regionale economie’, vertelt Denis Crompvoets. ‘In – ik noem maar – de jeugdzorg zal het niet heel anders zijn. Alleen het model achter deze tweede vraag wil je dan misschien wel vervangen door een ander model. Dat beter de elementen in dat specifieke domein vat.’

3. Is your money where your mouth is?

‘Tja. Moeten we dit nog toelichten?’ vraagt Ilana Ifrah zich af. ‘Deze vraag gaat er natuurlijk over of je ook écht investeert in datgene wat je uitdraagt. Het gaat dan natuurlijk niet alleen om geld, maar ook om middelen en tijd.’ 

'Het gaat erom dat álle partijen zich deze vraag stellen. Van ministerie tot aan inwoners’, vult Crompvoets aan.

4. Wie draagt het heilige vuur en wie vormen de Gideons op wie deze persoon kan rekenen?

Ifrah: ‘Iedereen kent het: de waan van de dag kan een stuk harder trekken dan een droom waar je je samen aan gecommitteerd hebt. En dan kan het je ook heel gemakkelijk ontglippen. Het is dus heel belangrijk dat iemand het heilige vuur draagt. Dat er iemand is die ook in de waan van de dag pal voor de droom blijft staan.’

‘En die persoon kan het niet alleen’, weet Crompvoets. ‘Daarom heeft de drager van het heilig vuur ook een Gideonsbende nodig - een groep mensen die zich eraan committeert de drager van het heilige vuur te ondersteunen. Die kun je overigens niet aanwijzen. Zo’n heiligvuurdrager en een Gideonsbende… die ontstaan, of die ontstaan niet. Dat kun je niet “van bovenaf” opleggen.’

Marcel de Jong kent een mooi voorbeeld uit zijn eigen provincie. ‘In 2018 was Leeuwarden de culturele hoofdstad van Europa. Maar dat het ooit zover is gekomen is voor een groot deel te danken aan toenmalig gedeputeerde Jannewietske de Vries. Zij was de initiatiefnemer voor de inzending van Leeuwarden, en heeft er altijd voor gevochten. Soms tegen de klippen op. En achteraf weten we hoe belangrijk ‘culturele hoofdstad’ is geweest voor de regio. Daar plukken we nog steeds de vruchten van. Maar zonder haar, als drager van dat heilige vuur, was Leeuwarden nooit culturele hoofdstad geworden.’

5. Is er een onafhankelijk samenwerkingsplatform?

‘Hiermee bedoelen we dat er een plek is waar mensen uit verschillende organisaties vrij kunnen zitten en spreken. Ook over dingen waarmee jij zelf worstelt, en die intern in jouw eigen organisatie misschien gevoelig liggen. In een samenwerking moet je óók kunnen delen: dit of dat kan voor mij niet, want dan krijg ik mijn eigen organisatie niet mee’, weet Ifrah.

‘Daarnaast is ook de locatie belangrijk’, vult De Jong aan. ‘Een digitale vergadering is altijd neutraal terrein. Als je fysiek wilt afspreken, spreek dan af, óf op een plek die van niemand is, óf spreek af dat je bij toerbeurt bij elk van de partners overlegt.’

‘De kracht van een onafhankelijk samenwerkingsplatform is dat het ook de plek is waar inhoudelijke expertise ingeschakeld kan worden en waar aannames worden gecheckt op hun geldigheid’, benadrukt Crompvoets.

6. Neemt elke partij deel aan het collectief eigenaarschap?

‘Hier is de vraag of het lukt om het gezamenlijke doel boven de interne programma’s en procedures te plaatsen. Samen bouwen in plaats van onderhandelen’, licht Crompvoets toe. ‘Het moet echt zo zijn dat de persoon die namens diens organisatie aan tafel zit, het vertrouwen van de eigen organisatie heeft om daar afspraken te maken.’

‘Je moet de belangen van jouw eigen organisatie durven loslaten’, vult De Jong aan. ‘Je kunt niet alleen meedoen om je eigen punten te scoren. Van tevoren moet je met elkaar afspreken: Wij zijn nu één team. Wij staan samen voor onze droom, óók als we daarmee soms in conflict komen met de belangen van onze eigen organisaties. Gaat iedereen zich daarvoor inzetten? Die zekere mate van onafhankelijkheid is essentieel.’

Ifrah: ‘En net als met de andere vragen in het Welvaart Model Canvas, is ook dit er een die je gedurende de looptijd regelmatig aan elkaar moet stellen: Hoe zit je hier nu aan tafel?’

7. Wat schieten de inwoner en de ondernemer ermee op?

‘Ja, deze is natuurlijk heel belangrijk’, stelt Crompvoets. ‘Het moet voor inwoners en ondernemers duidelijk zijn wat en wanneer zij eraan hebben. Hun draagvlak en hun participatie is onontbeerlijk.’

Ifrah: ‘Je zou van ons kernteam kunnen zeggen dat het onze droom is dat we écht als één overheid gaan. Er zijn genoeg vraagstukken waarbij je de urgentie daarvan heel duidelijk ziet. Dan noem ik maar weer even de jeugdzorg als voorbeeld, maar er zijn er nog veel meer. Daar moet het echt beter omdat mensen er last van hebben dat die samenwerking nu niet goed functioneert.'

8. Hebben we verbeeldingskracht aan tafel?

‘Verbeeldingskracht is essentieel voor vernieuwing’, stelt Crompvoets. ‘En daarom is het heel belangrijk dat die ook aan tafel zit in regionale samenwerkingen.’ 

‘Je hebt mensen nodig die ideeën aandragen, die het vizier opengooien’, vult Ifrah aan. ‘In elk van de vier proeftuinen was die verbeeldingskracht overduidelijk aanwezig. In Goeree-Overflakkee zijn heel veel mooie dromen. Daarom is dat eiland nu enorm aan het experimenteren met waterstof.’

‘Die verbeeldingskracht zagen we ook heel duidelijk in Venlo’, vult De Jong aan. ‘Daar constateerden ze dat ze veel tijd en energie stopten in Den Haag, wat vanuit daar bezien ver weg is. Zij dachten: als we nou die tijd en energie eens in onze buren in Duitsland stoppen? Dan kunnen we samen echt een sterke regio worden.’ Ifrah: ‘Er zijn dan mensen die vooral beren op de weg zien, want er ligt wel een landsgrens tussen. Maar in Venlo lukte het ze daar voorbij te kijken.’

9. Kunnen we het simpel houden?

‘Soms heb je van die samenwerkingen waarin de samenwerking die is opgetuigd haast nog ingewikkelder is dan het probleem dat we ermee proberen op te lossen’, stelt De Jong.

‘De bedoeling van deze vraag is ook dat je elkaar een spiegel voorhoudt,’ merkt Ifrah op. ‘Begrijpen we het zelf nog? Kunnen we het ook goed uitleggen?’

‘Ik krijg bijvoorbeeld altijd heel erg jeuk van de Regionale Energiestrategieën (RES), bekent Ifrah. ‘Dat is waar ik altijd aan moet denken bij deze vraag: die spaghetti van belangen en betrokken partijen bij de RES’sen. 

En ook hier is het volgens De Jong een kwestie van elkaar ruimte en vertrouwen gunnen. ‘Durf je het over te laten aan je (externe) collega? En kunnen we het – dus – simpel houden?’

Het Welvaart Model Canvas blijft zich ontwikkelen

‘We weten nog niet precies hoe we verdergaan’, vertelt Crompvoets. ‘Belangrijke volgende stappen zijn in elk geval het versterken van de methodiek, en het verder praktisch toetsen ervan.’

‘We weten nog niet precies hoe en wie het gaan doen, maar veel mensen die we erover spreken zien echt meerwaarde in dit Welvaart Model Canvas. En om het verder te ontwikkelen is het nu eerst heel belangrijk dat we hier nog verder in doorleren.’ 

Het IBP Regionale Economie kernteam is heel benieuwd hoe het model wordt ontvangen. Wil je erop reageren? Mail naar marcel.dejong@fryslan.frl. Dit najaar publiceert IBP Regionale Economie zijn eindrapport.

Dit artikel hoort bij: Verbinden en verbeteren 02

Dan moet je echt eens kijken bij…. Programma DG Stikstof

Koeien in het weiland

Welke regionale samenwerking schiet je te binnen als jou wordt gevraagd naar een geslaagd voorbeeld? Die vraag stelden we aan een directeur, watergraaf en burgemeester.

Directeur Vera Pieterman is binnen het interdepartementale programma directoraat generaal Stikstof (DGS) verantwoordelijk voor de gebiedsgerichte aanpak en kijkt trots terug op de afgelopen vier maanden: ‘Dit is nou echt hoe we met elkaar willen werken.’

Wat is voor u een voorbeeld van geslaagde regionale samenwerking en hoe heeft u dit leren kennen?

‘Op 24 april 2020 kwamen we met het pakket maatregelen waarmee we de stikstofuitstoot wilden terugdringen. Eén daarvan is de subsidie voor varkenshouders die zelf graag willen stoppen. Dit voorjaar kwamen we erachter dat minder boeren daarvan gebruik wilden maken dan we hadden verwacht.’

‘Dus we hielden geld over. Bijna 170 miljoen. En dat betekent dat we ook met het probleem zaten dat er te weinig stikstofreductie zou zijn. En dat is een probleem, want die stikstofuitstoot hebben we echt nodig voor natuurherstel, woningbouw en infraprojecten.’ 

‘Toen hadden we natuurlijk van bovenaf kunnen zeggen: we gaan deze en deze maatregelen “opplussen”. Maar dat hebben we niet gedaan. We hebben aan alle 12 provincies hulp gevraagd: hebben jullie zelf voorstellen voor hoe we dat geld kunnen besteden om die stikstofreductie tóch te realiseren?’

‘De provincies kwamen met heel goede, concrete voorstellen. Zoals:“Deze veehouder naast een natuurgebied heeft ons benaderd om te stoppen, maar we hebben gewoon te weinig budget om nu op te kopen, kunnen we het budget daarvoor inzetten?” Een andere provincie wil investeren in walstroom zodat schepen niet met een generator stroom hoeven opwekken, maar elektriciteit van de wal kunnen halen.’ 

Wat maakt deze samenwerking bijzonder en geslaagd?

‘Vooraf was ik een beetje bezorgd. In het stikstofdossier zit op alles zo’n grote lading. Dus de vraag “willen jullie met voorstellen komen om dat budget goed te besteden?” had ook veel spanning kunnen opleveren. Maar uiteindelijk kwam er echt een mooi en open gesprek op gang.’
‘Dat komt, denk ik, vooral omdat we echt vanuit contact hebben gezocht naar kansen en mogelijkheden. Het was niet een gevalletje van “we doen een uitvraag, en dan gaat op tijdstip x het loket weer dicht”. We hebben echt hulp gevraagd. En dat moest ook want het was echt een probleem van zowel rijk als provincies.’

‘En dat was ook precies het leuke aan dat schaalniveau. Het was lekker concreet, lekker snel én het lost op rijks- en provincieniveau lekker op. Dit was eigenlijk precies hoe we graag met elkaar willen werken.’

Wat kunnen andere regionale samenwerkingsverbanden hiervan opsteken?

‘Zorg dat je iemand in je team hebt, die er lol in heeft om gewoon rond te bellen. Die écht wil snappen wat er in – ik noem maar – Noord-Holland gebeurt. Bij ons is dat Ad Schoof. Die heeft er gewoon echt heel veel plezier in om dat intensieve contact te hebben, en de ander echt te begrijpen.’

‘En ook: hulp vragen loont. Met een open houding kom je samen verder. Maak het menselijk. Institutionaliseer niet alles. Maar wees daarbij wel voorspelbaar in het proces.’

Dit artikel hoort bij: Verbinden en verbeteren 02

‘Jongeren zijn onmisbaar voor regionale transities’

Het was het afgelopen jaar knokken om aan tafel te komen en invloed te hebben op de regionale energiestrategieën in Noord-Nederland. Maar het is Jimme Zoete en Bart Scholten van JongRES gelukt. ‘Jongeren hebben zoveel positieve energie te bieden, en niet alleen bij de energietransitie.’

Jimme Zoete (30) was het afgelopen jaar JongRES-coördinator van gewest Noord-Nederland, dat bestaat uit de regio’s Drenthe, Friesland en Groningen. Bart Scholten (23) was de vertegenwoordiger vanuit JongRES in de regio Friesland. 

Wat is JongRES?  

Zoete: ‘JongRES komt voor uit een samenwerking tussen de Jonge Klimaatbeweging (JKB) en de Klimaat en Energie Koepel (KEK). Die groepen zagen dat de regionale energiestrategie (RES) eraan kwam en vonden dat jongeren ook mee moesten kunnen denken. Zo is besloten om JongRES in het leven te roepen.’  
  
‘De organisatiestructuur weerspiegelt wat er landelijk wordt gedaan. Nederland is verdeeld in zes gewesten die bij elkaar gaan over 30 regio’s. Elke regio heeft dus een vertegenwoordiger vanuit JongRES.In hun gewest werken die vertegenwoordigers samen.’  
  
Scholten: ‘Het doel is om meer inspraak van jongeren te realiseren bij de totstandkoming van de RES. Het gaat immers ook om onze toekomst. Wij hebben dus hard gewerkt om de overheden te overtuigen van het belang van jongerenparticipatie.’  
  
Zoete: ‘Ik zie jongerenparticipatie als de belangrijkste tool die er is. De RES is namelijk de start van een heleboel energieprojecten. We zouden graag zien dat jongeren daar positieve energie in kunnen brengen. We zien veel weerstand en een gebrekkig vermogen van bestuurders om keuzes te maken in relatie tot die weerstand. Het was een uitdaging om daartegenover te laten zien dat er ook een positief geluid bestaat. Dat van een jongere generatie die hoopt hier over een paar jaar niet onder water te wonen.’  

Is het gelukt om die boodschap over te brengen? 

Zoete: ‘Het afgelopen jaar is dat heel goed gelukt. In de regio’s Drenthe, Friesland en Groningen (hier vallen provincie- en regiogrenzen samen, red.) hebben we een samenwerkingsvorm gevonden waarin we kunnen meedenken over de RES. We lazen mee met conceptstukken en gaven bestuurders advies. Hieruit zijn ambitiedocumenten voortgekomen die als bijlagen meegingen met de RES 1.0. Ook zijn tekstvoorstellen van ons direct overgenomen.’
  
‘Wel ging in Friesland alles beduidend makkelijker dan in Groningen. Bart zat vanaf het begin al in de Friese Energie Alliantie (FEA), met andere maatschappelijke partijen die meedachten over de transitie. In Groningen hebben we juist ontzettend ons best moeten doen om überhaupt uit te leggen wat het voordeel was van een jongerenvertegenwoordiger bij de RES.’  

Dus de samenwerkingen per regio verschilden behoorlijk?  

Scholten: ‘Zeker! We hebben drie uiteenlopende paden bewandeld bij de regio’s. In Drenthe zat de jongerenvertegenwoordiger direct aan tafel met de bestuurders. Daar mochten we echt aan de discussie deelnemen en meepraten over de stukken.’   
  
‘In Friesland had de FEA al een adviserende rol richting het bestuurlijk overleg. Onze stem werd daar dus meegenomen in het bredere pakket van maatschappelijke belangen en kwam via die weg bij de bestuurders terecht.’  
  
‘In Groningen liep het allemaal wat moeizamer. Daar heeft de vertegenwoordiger echt een jaar lang moeten vechten om überhaupt zijn stem aan de bestuurlijke tafel te krijgen.’   
  
‘Het waren dus wel echt drie verschillende trajecten. Uiteindelijk is het wel gelukt om bij alle drie de regio’s ons zegje te doen. Zo is er in alle drie de RES 1.0-documenten een stuk over jongerenparticipatie opgenomen!’  

Waar lag de weerstand in Groningen precies?  

Scholten: ‘Ik denk dat het vooral een kwestie van beeldvorming was. Als je jongeren aan de bestuurlijke tafel zet, moet je ook alle maatschappelijke partijen aan tafel laten komen. En ja, Groningen heeft aardig wat maatschappelijke partijen met kortere lijntjes dan de onze. In Friesland waren ze juist heel blij met alle partijen die hun input bundelden en meegaven.’  

‘Waarom er in het brede proces nu wel ruimte was voor actieve inspraak van jongeren, heeft, denk ik, te maken met de bijzondere samenwerking tussen de overheden. De provincies en gemeenten moesten op voet van gelijkheid een gezamenlijk vraagstuk oplossen. Dat zorgde voor onwennigheid. En door die onwennigheid ontstond er, voor mijn gevoel, ruimte voor een partij als JongRES om al vroeg mee te praten in Drenthe en Friesland.’  
  
Zoete: ‘In aanvulling daarop: de RES is een moeilijke opgave. De provincies hebben al best wat energieprojecten gehad die weerstand ondervonden. Groningen had het al moeilijk genoeg om iets voor elkaar te krijgen met alleen de gemeenten aan tafel. Uiteindelijk hebben we ze met argumenten, enthousiasme en goede voorbeelden overtuigd.’  

Wat waren die argumenten?  

Zoete: ‘Jongeren kunnen hun gehele komende, werkende leven een bijdrage leveren. Wij vinden het dus ontzettend belangrijk om in deze vormende fase jongeren al te activeren. Dat is ook het verhaal dat wij alsmaar vertellen aan de bestuurders. Je moet immers niet alleen een RES-document neerleggen. Wat je daadwerkelijk moet realiseren, is een energietransitie. Dat kan alleen door de gehele samenleving mee te nemen. Het document wordt in die context meer een middel dat het proces faciliteert dan een doel op zich.’ 
  
‘Jongeren zijn daarin de makkelijkste groep. Zij zijn wat klimaat-positiever en ook wat ontvankelijker. Ze leveren graag wat in van het landschap om duurzame energie mogelijk te maken.’  
  
‘Ook voorzien we een enorm capaciteitstekort voor de energietransitie. Dus je kunt beter nu al mensen enthousiasmeren in het werkveld. Het draait allemaal om activeren. En die boodschap is uiteindelijk ook geland in Groningen.’  

Dat klinkt mooi, maar hoe denken jullie jongeren te kunnen activeren?  

Scholten: ‘Veel jongeren vinden klimaat belangrijk. De interessante vraag is dus: waarom doen niet meer jongeren wat met duurzaamheid of de energietransitie? Waarom zijn het enkel de fanatiekelingen die hun stem laten horen?’  
  
‘Hoe wij het zien, is als volgt. Elke jongere is bezig met school, werk en vrije tijd. Nu valt duurzaamheid in het stukje vrije tijd. Daardoor krijg je enkel de fanatiekelingen die er wat mee doen. Om de rest te mobiliseren, moeten we duurzaamheid breed integreren in alles wat jongeren doen. Het moet veel verder gaan dan alleen een inspreekavond voor jongeren. Wij moeten onze vakken, stages en werk in de energietransitie kunnen doen. Dat is pas echte jongerenparticipatie.’   

Zoete: ‘Dit neemt niet weg dat we ook meer kunnen doen aan het bereik in de vrije tijd. In Drenthe hadden we bij een van de eerste overleggen het wederzijdse inzicht dat jongerenparticipatie heel nuttig kan zijn. Daar zag men dat er op de lange termijn baat is bij het activeren van jongeren. En wie kan dat nou beter regelen dan jongeren zelf. Dus we kregen een budgetje om digitale avonden te organiseren, en waren zelfs in gesprek over een energiefestival. Dat idee proberen we er overal in te krijgen. Bij de ene overheidsorganisatie duurt dat wat langer dan bij de andere.’  

Wanneer zijn jullie geslaagd?  

Zoete: ‘Daar debatteren we nog steeds over! We hebben het belang van jongerenparticipatie onder de aandacht gebracht. Daar is nu het een en ander van opgenomen in de RES 1.0. Maar we gaan pas echt zien in hoeverre we geslaagd zijn in het vervolgtraject.’  
  
Scholten: ‘Ik zie JongRES als een springplank voor toekomstige trajecten. Wij hebben het afgelopen jaar een voet tussen de deur gekregen en laten zien hoe wij jongerenparticipatie willen implementeren. Als er straks een vergelijkbaar traject komt, zoals een warmtetransitie, kunnen we hopelijk vanaf het begin constructief meekijken. Dan hoeven we niet weer opnieuw de partijen te overtuigen waarom jongerenparticipatie zo belangrijk is. Om die reden is JongRES een mooi middel naar de toekomst, en niet persé een doel op zich.’  
  
Zoete: ‘Inderdaad. Ik hoop dat dat het zich in de toekomst gaat uitbreiden en dat het belang van jongerenparticipatie bij steeds meer overheden en partijen gaat landen.’  

Dit artikel hoort bij: Verbinden en verbeteren 02

Hoe is het nu met Regio Zwolle?

De Picknicktuin in Zwolle

Begin vorig jaar schreef Overheid van Nu over Regio Zwolle: 22 gemeenten, 4 provincies, en stakeholders in het onderwijs en bedrijfsleven, die samenwerken in een licht netwerkverband, zonder reglementen of regionale raad. De regio had toen net een Regio Deal binnengesleept. Hoe is het hen sindsdien vergaan?  

Niet stilgezeten

Kees Praamstra, secretaris van Regio Zwolle, is goedgeluimd. Sterker nog: hij weet niet zo goed waar hij moet beginnen, want stilgezeten heeft Regio Zwolle allerminst het afgelopen jaar.

Praamstra, roerend in zijn koffie: ‘Het gaat als een speer. We zijn niet alleen druk bezig met de uitvoering van de Regio Deal maar we werken inmiddels ook aan een onderzoek om te komen tot   een verstedelijkingsstrategie, samen met het rijk en provincies. En we hebben sinds een week of drie ook onze status als NOVI-gebied binnen.’ 

In de verstedelijkingsstrategie komen verschillende aspecten van de woonopgave samen. Want wat gebeurt er met de regio als er 40.000, 60.000 of zelfs 85.000 woningen bij komen? Het zijn vragen waar de Regio Zwolle zich nu over buigt, samen met het rijk, provincies en gemeenten. 

Praamstra: ‘We zijn nu vier varianten aan het doorrekenen, met verschillende aantallen te bouwen woningen. Stel, we bouwen 85.000 huizen. Dat is meer dan acht keer de stad Ommen, om maar een vergelijking te maken. Waar zetten we die woningen neer? Dat is echt een regionale opgave, ook omdat we bij elk scenario rekening willen houden met een blijvend aantrekkelijke leefomgeving.’
Vaak wordt bij de ontwikkeling van de regio naar Zwolle gekeken, als belangrijkste stad in de regio, geeft hij aan.

‘Dat is deels terecht, want Zwolle ervaart de meeste voor- en nadelen. Maar ook andere gemeenten, binnen en buiten de provincie Overijssel, zijn gebaat bij een betere ontsluiting van het gebied. We willen het samen doen. Daarom is bijvoorbeeld de burgemeester van Raalte voorzitter van de stuurgroep verstedelijkingsstrategie en niet de burgemeester van Zwolle. Zo betrekken we iedereen in het netwerk.’

Hoe zat het ook alweer?
•    Regio Zwolle is een samenwerkingsverband tussen gemeenten, provincies en stakeholders in onder andere onderwijs, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. 
•    Deze partijen werken zowel bestuurlijk als ambtelijk samen aan regionale opgaven.
•    Vijf regionale thema’s staan centraal: economie, bereikbaarheid, menselijk kapitaal, leefomgeving en energie.
•    Het werkgebied van Regio Zwolle beslaat delen van Flevoland, Drenthe, Overijssel en Gelderland. Er wonen ongeveer 780.000 inwoners.

Van lichte netwerksamenwerking naar meer structuur

Bijzonder aan de samenwerking van Regio Zwolle is dat deze uitgaat van coalitions of the willing. Met zo min mogelijk regels en formaliteiten. Geen pot geld van waaruit projecten worden gefinancierd, maar alleen meebetalen als je heil ziet in een project of initiatief. 

Toch begint Praamstra over stuurgroepen, klankbordgroepen en zelfs griffiers, die met enige regelmaat bij elkaar zitten om het te hebben over bijvoorbeeld de verstedelijkingsstrategie. Is Regio Zwolle gezwicht?

Lachend: ‘Ja, we hebben nu inderdaad iets meer structuur dan toen we begonnen. Dat komt ook omdat we een evaluatie hebben laten doen en daaruit kwam dat het in principe heel goed gaat, maar dat het niet voor iedereen duidelijk is hoe we samenwerken. Als je goed in het netwerk zit, dan weet je dat wel. Maar als je er net buiten staat, niet.’

Regio Deal zonder rechtspersoon

Dat hoeft geen probleem te zijn, geeft hij toe. Maar voor meer traditioneel georganiseerde partijen bleek het soms ingewikkeld samenwerken met Regio Zwolle.

Praamstra: ‘Met de Regio Deal bijvoorbeeld. Het is in feite een contract dat je sluit met het rijk. En het rijk vroeg zich af: met wie sluiten we die deal eigenlijk? Wij zijn namelijk geen rechtspersoon. Voor het rijk was het belangrijk dat ze wisten wie ze (formeel, red.) kunnen aanspreken op de resultaten.’

‘Uiteindelijk heeft de regiegroep zowel de gemeente Zwolle als de provincie Overijssel gemandateerd om het contract te tekenen. Met daarbij een verklaring van de andere partners dat zij daarmee instemden met kennisneming. Dat laatste was vooral ons belangrijk, want we doen het samen. In de praktijk overlegt ook de hele regiegroep – dus ook de vertegenwoordigers van de andere gemeenten en provincies, ondernemers en onderwijspartners – met het rijk, niet alleen Zwolle en Overijssel.’

Een soortgelijk obstakel was het storten van het Regio Deal-geld. Want waar moest de 22,5 miljoen euro heen? Uiteindelijk was de provincie bereid kassier te zijn. ‘Dat laat wel zien hoe sterk het netwerk is. Dat we een manier vinden om dit op te lossen en we elkaar daarin vertrouwen.’

Geen vierde bestuurslaag

Het laat zien dat de lichte samenwerking waarvoor Regio Zwolle kiest, soms min of meer gedwongen wordt tot formalisatie. Was het niet eenvoudiger om toch maar een rechtspersoon te worden?

Praamstra, stellig: ‘Nee, dat willen we niet. Dan worden we een vierde bestuurslaag. Wij geloven in lokaal, provinciaal en rijksbestuur. We willen daar niet iets tusseninzetten waar zowel provincie als gemeente last van heeft. Dat is ooit geprobeerd onder de WGR (Wet Gemeenschappelijke Regelingen, red.) en daar hebben we slechte ervaringen mee. Wat we nu hebben, is heel wendbaar. Als we willen afschalen kan dat, ik heb niemand in dienst, we werken met detacheringen. En deelnemers kunnen er in principe zo uitstappen als ze dat willen, zonder iets achter te laten.’

Dat laatste lijkt op dit moment echter nog niet aan de orde. Met 22 gemeenten, 4 provincies en verschillende andere stakeholders in het onderwijs en bedrijfsleven, is Regio Zwolle springlevend.

Het geheim van de smid

Of het succes van de samenwerking typisch is voor Regio Zwolle, of ook perspectief biedt voor andere samenwerkingsverbanden, daar is Praamstra nog niet helemaal over uit.

‘Je ziet nu dat bijvoorbeeld de Achterhoek hetzelfde aan het doen is. Ik denk dat het overval kan, maar je moet wel bepaalde omstandigheden hebben om succes te hebben. Een sfeer waarin je elkaar zaken gunt en vertrouwen hebt in elkaar.’

Hij zou andere samenwerkingsverbanden die op deze manier willen samenwerken dan ook willen meegeven om eerst goed met elkaar na te denken waarom je wilt samenwerken. En dan pas te gaan praten over het hoe. Praamstra ziet dat dit vaak in omgekeerde volgorde gebeurt.
Regio Zwolle zet de inwoners van de regio centraal. Ze gaan uit van hun daily urban system, in plaats van bestuurlijke grenzen. Zo kan het goed zijn dat iemand woont in Urk, werkt in Hattem en met schoolgaande kinderen in Zwolle. Dat zijn drie provincies, maar van die grenzen trekt de gemiddelde Nederlander zich weinig aan, aldus Praamstra.

‘Zij willen goed onderwijs en niet eindeloos in de file staan. Zo is het begonnen en daar doen we het nog steeds voor.’ Het is het ‘waarom’ van Regio Zwolle.

Oproep aan de nieuwe regering

Zo’n Regio Deal, dat smaakt naar meer, vertelt Praamstra. Maar, zoals Regio Zwolle het zelf omschrijft in een recente oproep aan het nieuwe kabinet: hoe zet je na zo’n geslaagde eerste date van een Regio Deal de relatie voort?

Vooruitlopend op dat proces doet de Regio alvast een aanbod: gebruik ons gebied als levend laboratorium. Bijvoorbeeld als het gaat om de klimaatdelta van de toekomst of leven lang leren. Of om te kijken waar wet- en regelgeving knelt. Probeer het hier uit, is de boodschap van Regio Zwolle.  Zo doen we het voor heel Nederland versneld.

Een kabinet met oog en oor voor de regio, daar hoopt Praamstra op. En hoe dat praktisch vormgegeven wordt, dat ziet hij daarna wel. Als het waarom duidelijk is, dan volgt het hoe immers ook wel. 

Praamstra, lachend, zijn koffie inmiddels koud: ‘Eigenlijk zijn we gewoon heel goed in improviseren.’

Dit artikel hoort bij: Verbinden en verbeteren 02

‘Dan moet je echt eens kijken bij…KAS Twente’

Man speelt met hond bij sloot

Welke regionale samenwerking schiet je te binnen als jou wordt gevraagd naar een geslaagd voorbeeld? Die vraag stelden we aan een directeur, watergraaf en burgemeester.

Stefan Kuks is watergraaf van het waterschap Vechtstromen en landelijk voorzitter van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie. Zijn werk ís regionaal samenwerken, omdat klimaatadaptatie alleen lukt als je over grenzen van lokale overheden samenwerkt. ‘Je moet op een natuurlijke manier met elkaar verbonden zijn.’

Wat is voor u een voorbeeld van geslaagde regionale samenwerking en hoe heeft u het leren kennen?

Kuks: ‘Dan denk ik direct aan een voorbeeld dichtbij huis, waar het waterschap Vechtstromen met de steden Enschede, Hengelo en Almelo samenwerkt in KAS Twente (Klimaatactieve Stedenband). Samen hebben we vele ondergrondse beken weer boven de grond gehaald.’

‘Water werd hier lang om steden heen geleid of in buizen onder de grond gebracht. Tot 1970 werd stedelijk afvalwater nog ongezuiverd op stadsbeken geloosd, wat zorgde voor veel stankoverlast. Nu is open water weer welkom in de steden en maken we zogeheten groenblauwe aders - denk aan stadsbeken -onderdeel van de stedelijke infrastructuur en kunnen we grote hoeveelheden water ook beter afvoeren. Zo zijn we beter bestand tegen extreme regenval en hitte die bij klimaatverandering hoort.’

Wat maakt deze samenwerking bijzonder en geslaagd?

Kuks: ‘Waterschappen zijn vanouds meer op het natuurlijke landschap gericht; gemeenten meer op de bebouwde omgeving. Waterschappen helpen nu bij het opnieuw inrichten van steden om het natuurlijke landschap in de stad te versterken. Beide partijen hebben dus een omslag in hun denken gemaakt. Door regionale samenwerking versterken we de kwaliteit van de stedelijke leefomgeving.’

Wat kunnen andere regionale samenwerkingsverbanden hiervan opsteken?

Kuks: ‘Voor een geslaagde regionale samenwerking moet je een reden hebben waarom je elkaar tegenkomt en vindt. Een regionale samenwerking kun je niet opleggen, want dan gebeurt er in mijn ervaring niks.’

‘Hier in Twente stroomt het water van Enschede naar Hengelo en van daaruit naar Almelo. Dat betekent dat keuzes die in de ene stad worden gemaakt, invloed hebben op de andere stad. Het water verbindt dus en is een reden om als regio met elkaar in gesprek te zijn.’

‘Mijn advies is daarom: kies een schaalgrootte waarbij er een gevoel van landschappelijke of cultureel bepaalde identiteit is, je elkaar al tegenkomt en er al samenwerkingsverbanden bestaan waarbij je kunt aansluiten. Je moet met elkaar een opgave op te lossen hebben, en je moet op een natuurlijke manier verbonden zijn.’